Knotwilgen zijn wilgen die om een aantal jaren worden geknot. Dit knotten houdt in dat de nieuw uitgelopen takken weg worden gesnoeid. Op de stam ontstaat zo een verdikking, welke knot wordt genoemd. Uit de knot groeien vervolgens weer nieuwe uitlopers.
Wanneer knotwilgen worden geknot op een hoogte van 50 centimeter, worden ze ook wel grienden genoemd. Doordat deze grienden zo klein zijn, gaat het knotten makkelijker. Er was vroeger namelijk veel vraag naar wilgentenen, de uitlopers van de wilg. De grienden werden dan speciaal laag geknot om de wilgentenen gemakkelijk te kunnen oogsten.
Niet enkel wilgen kunnen worden geknot. Andere boomsoorten als de es, de populier en de zomereik kunnen ook prima worden geknot. Dit knotten gebeurd vaak in het najaar, en kan tot in het vroege voorjaar, nog voor de sapstroom weer op gang is gekomen.