Langs de oevers tussen het riet groeien enorm veel planten. Een van die planten is de grote lisdodde. Deze planten vallen vooral op door hun sigaren.
De sigaar bevat in eerste instantie zowel de mannelijke als de vrouwelijke bloeiwijze. De mannelijke zit bovenop, de vrouwelijke is het dikkere, bruine onderste gedeelte.
Na bevruchting worden de zaden gevormd. Het pluis van de sigaar kan met de wind meewaaien en zo de zaden verspreiden. De sigaren werden vroeger ook wel gedroogd en als fakkel gebruikt of als lampenpoetser. Het zachte pluis kon de binnenkant van het glaswerk van olielampen prima schoonmaken.